Het deelnemerspakket voor de 100 Cols Tocht was al maanden in huis toen de zomervakantie 1996 voor ons begon. Tiny en ik hadden het plan opgevat om tijdens die vakantie, aan het Lac de Serre- Ponçon bij Embrun, een paar “etappes” te doen om zo te kunnen ervaren of we er allebei wel plezier aan zouden beleven. Voor mezelf was ik daar niet ongerust in, maar zij moest het als begeleidster in de auto natuurlijk ook wel leuk vinden.
Op 28 juni bracht Tiny mij met de auto naar Jausiers, een dorpje aan de voet van de Col de la Bonette, om van daar uit de tocht aan te vangen over de Col de Vars, de Col d’Izoard en de Col du Lautaret. Van die laatste overigens slechts het eerste deel van de klim, ca 6km, tot Saint Chaffrey. Het eerste dagstempel werd even na 9 uur in het Bureau de Poste in Jausiers gezet. Super enthousiast als ik was liet ik die dag wel 5 stempels in het boekje plaatsen, nogal overdreven eigenlijk, maar ja we vonden het alletwee een heerlijke dag. Op de fiets ging het voortreffelijk en Tiny deed onderweg wat boodschapjes, keek wat rond in de dorpjes, bezocht soms een kerkje en evenals ik zij genoot ook zij van het natuurschoon waaraan wij voorbijtrokken. We dronken samen koffie op de Col de Vars en daalden toen af naar Guillestre van waaruit de beklimming naar de top van de Col d’Izoard weer al begon.
Net na de top van de Izoard genoten we van een hapje en een koel drankje op het terras van de schitterend gelegen refuge. Daar, op dat plekje, heeft volgens mij Tiny wel het besluit genomen dat zij het echt de moeite waard vond om het avontuur te gaan meemaken. Gelukkig voor mij uiteraard. De afdaling naar Briançon en de eerste 6 km klimmen op de Lautaret waren die dag eigenlijk nog maar een peulenschil. De eerste 100km ging in 4 (fiets)uren en 42 (fiets)minuten. Gemiddeld 21,3 per uur. Daarover was ik dik tevreden, want er zaten wel meer dan 2000 hoogtemeters in.
Een paar dagen later op 1 juli zetten we de racefiets op de auto en maakten we een dagtrip richting Beuil, het plaatsje van waar uit ik de 2e rit zou fietsen. We maakten er een gezellige dag van, via de Col de la Cayolle, een schitterend stuk natuur (de bergmarmotten waren er ook weer), reden we door het Parc de Mercantour naar Entraunes. Daar lunchten we, liepen nog even over het marktje en reden toen verder naar Valberg. In dat verlaten wintersportoord overnachtten we in een al even verlaten hotelletje en waren we de volgende ochtend al vroeg op. Want 102km met daarin alleen al 54km klimmen vanaf de voet van de Bonette is niet niks, het maakte me toch enigszins nerveus. Tiny vertrok wat later en zou bovendien ergens nog wat voedsel inslaan.
Het was koel, met een dicht wolkendek en in elk geval droog, de eerste Col, de Col de la Couillole was makkelijk te verteren. 7km klimmen tegen gemiddels 4% viel niet tegen de rood gekleurde leisteenrots had ik nog niet eerder gezien. De afdaling naar St. Sauveur-sur-Tinée van 1678m hoogte naar ca 500m was ongeveer 16km lang en ik dacht met spijt aan m’n mouwstukken die in de auto lagen. In St Sauveur begon de lange klim naar de top van de Col de la Bonette, 54km lang zelfs, in het begin met 2 tot 4% eigenlijk “veredeld” vals plat, maar later toch echt stijgend met 7% gemiddeld. In Isola zag ik Tiny weer, we dronken samen koffie en bedachten dat het best wel goed weer was om te klimmen, droog en niet veel meer dan een graad of 15 à 16. Nog maar 40 klimkilometers te gaan. Enige tijd later begon het wat te miezeren. Gelukkig was Tiny in de buurt gebleven en trok ik een regenjack en een lange broek aan. Niet veel verder werd de klim wat heftiger enviel de regen gestaag. Typisch ook dat er geen medefietsers op pad waren, misschien nog te vroeg? De beklimming viel nog wel mee, ik maalde m’n zo vertrouwde verzetje rond, maar af en toe leek het wel hagel zo priemde de regen in m’n gezicht. De bril op was ook niet gemakkelijk want die besloeg, maar geen bril was ook geen optie want dan voelden de druppelsaan als naalden. Het stijgingsgemiddelde was nu constant tegen de 7% . Tiny wachtte me op op een wat breder stuk en vroeg hoe ik over de lunch dacht. We spraken af geen eetpauze te nemen, maar met regelmaat toch wat te eten tijdens de klim. Ze vroeg zich af of ik de enkele auto die ons nog tegemoet kwam goed had bekeken. Ik keek haar vragend aan, waarop ze zei; “die rijden met sneeuw op de voorruit”. Net op dat moment kwam er een langs en inderdaad; de sneeuw zat onder de ruitenwissers. Ik wilde persé door, die 15km omhoog zou ik toch nog wel redden? Even verderop, zo’n 300m hoger in de klim was de neerslag al overgegaan in stofhagel en fijne sneuuwvlokjes. In bepaalde haarspeldbochten met de wind in het gezicht kwam dat hard aan. Tegenliggers zagen we niet meer en Tiny week niet meer van mijn zijde. Toch had ik het niet superlastig, de weg lag nat maar was niet glad en meestal reed ik beschut aan de bergkant. Alleen de vingers en m’n voeten begonnen stijf en koud te worden, ik kreeg echt het idee dat ik het ging redden, want veel verder dan 5km kon het niet meer zijn. We moesten al op dik 2000m hoogte zitten. Het ging falikant mis, amper 500m verderop draaide ik een bocht om en kreeg de noordenwind vrij spel. Een ware sneeuwjacht priemde in mijn gezicht, de sneeuw bleef liggen en de bandjes glibberden over de weg. Voeg daarbij ook nog eens de wind, die zorgde voor gigantische klappen. Ik zette voet aan de grond, draaide zo snel mogelijk en zocht weer de beschutting achter de bocht. Mijn “ploegleidster” stopte ook en keek me aan met een gezicht van; ben je nu overtuigd?. En dat was ik, dit was een onmogelijke opgave geworden, gestrand op ca 3,5km van de top.
Nadat de fiets op de achterbank was gedropt zijn we over de met sneeuw bedekte weg voorzichtig omhoog gereden. Dat reed niet eens zo prettig, slecht zicht en je wist de steile afgrond een metertje naast je. Na de top, in de afdaling naar Jausiers, was de weg gelukkig snel sneeuwvrij en hield het zelfs op met regenen. Dat jaar, 1996, kreeg trouwens ook de Tour de France met een tamelijk uniek moment te maken want de rit over de Galibier naar Sestrière moest toen van 190 naar 40km worden ingekort vanwege sneeuwval. Uiteraard heb ik later in die zomervakantie alsnog m’n ontbrekende kilometers naar Jausiers uitgereden. In totaal was het een rit van 102km (waarvan 61 klimkilometers), met ca 2600 hoogtemeters. Ik had daar 5 en een half uur voor nodig, een gemiddelde dus van 18,5 per uur.
Tijdens die zomervakantie van 1996 hebben toen samen besloten dat we de jaren daarna gedurende de vakanties een aantal dagen zouden gaan “opofferen” voor de 100 Cols Tocht. Ondanks het feit dat we wisten wat er onderweg allemaal zou kunnen gaan gebeuren waren we beiden enthousiast over de schitterende natuur en andere leuke dingen die we in die eerste “100 Cols” dagen waren tegengekomen.
Cees, zeer mooi verslag. Het gaat kriebelen. Zal wel moeten wachten tot de vut voor het zo ver is. Maar een prachtige uitdaging.
cees
Inspirerend om te lezen.
En ook leuk om te zien hoe jij probeert bij sommige adolaten onder ons het vuurtje brandend te houden.
Ik hoop het ooit nog eens te doen.
Cees,
Een mooi en boeiend verhaal .
Leo Noordijk
Cees,
Wat zou ik dit ook graag een keer doen, alleen jammer dat het er de eerstkomende zes jaar niet van gaat komen vanwege tijdgebrek. Aan de andere kant ,eigenlijk moet je zoiets niet te lang uitstellen , voor je het weet ben je er lichamelijk niet meer toe in staat.
Cees, zeer aanstekelijk. Zou het graag willen; ben wellicht al te oud.
Volgens mij alleen te doen met goede begeleiding; jij noemt het ploegleiding.
Jan dat kun je zeker dat heb je op de tocht Zierikzee Menton bewezen. Altijd erg gezellig kan ik je aanbevelen